Zonne-jeugddroomen.
FRAGMENT.
OPDRACHT.
Aan Mevrouw CHR. G.
Gij, die mij in dit leven zijt gerezen:
Een vol ontloken pracht en wond're praal
Van adelhoog belijning en bestaning
In kalme glorie van uw waar, uw Vrouw-zijn.
Aan dit mijn smachtend Ik, dat ópen lag,
En werd doorschokt van eene éven-raking
Door U, en plots was in één grooten bloei
Van vol-gehéél zijn, waar en gróótsch, o Vrouwe,
Ik ben een van Gods hand bestrékene,
Die hijgt in prang van onverwelkb'ren bloei,
Een éénheid, tot in 'tinnigste volmaakt,
En duiz'lend wég van in-bevrediging,
Een vreemde, wond're bloem, van zon door-gloèid, -
0 star in d'eigen-zelfbetóóv'ring mijner pracht!