4ft
Gij glimlacht, en dan hóóg is deze glim'ach
Voor allen, die het zien, voor haar, Briand
Wanneer zij hare blikken van u wendt,
En gij een duizendvoud'gen dood sterft in uw hart
Laat af, gij, van dit brandend heete smachten!
Gij zijt geboren niet voor het geluk.
Zij wéten het en zien dit telkenmale
Gij zijt een reus, o een kolos voor 't aanzicht
Van de ijdelheden aller liefde!
Maar dat gij zijn zoudt zwak, en diep, diép klein,
En weenen als een kinden gansch onhandig wezen
Wanneer al dat geluk u kussen wilde,
En met heel zachte hand over het voorhoofd strijken
Zie dat, en lach, o lach Briand, dat,
Dat kunnen zij niet weten, neen, nimmer niet!
Briand af)
8sle Tooneel bij het opkomen der maan).
Guy Briand [alleen).
O zomeravondstilte van het woud,
Nu dood mijn lijf en gansch mijn zwakke stof,
En doe mijn ziet wel fijn verijlen in uw luchten
In de aromen van uw voluw prangend bloeien
Zoo wil ik groeien één met u, en dringen
In de heersching van uw stil-vei borgen machten.
Zoo wil ik droomen wondervolle droomen
Zoo leven mijn gedachten in mijn jonge zijn,
Als een hoog-heilig woud van trotsche eiken