47 De kruinen fier ten hemel opgeheven, In hunnen stam den eeuw'gen levenskiem, Den kern van uitleef immervoortin immerduur De lucht is stil en spant al onberoerlijk Heur donkerblauwe etherbogen klaarlijk uit: Geen storm zal daar heur lagen schokken Door elkaar, geen doffe wolken jagen Do r 't luchte-klaar Geen storm slaat et in 't woud Ontbladering en schrikb're bliksemvelling Het bloeit al voort in gansch zijn staat'ge pracht, En ademt vol en zwaar van bloeienskracht 0 nauw bedwongen in verrukkings-star Helaas Dit geeft den zwerver angst om eigen kleinheid Wijl 't mèt zijn wezen vult vol hangen huiver En deinzing voor dit eeuwig onberoerbaar zijn Te allen tijd aan doodes macht en slooping O slechts één enkel wezendat niet mijdt In vreesbevang om lijf en zieleschading Dees schijnbaar boozenkwaden toover In bleek-doorglansden stillen zomernacht In bleek-doorglansden stillen zomernacht Ben ik de fier-gevallentrotsche Engel, Herrezen in den luister zijner vroeg're schoonheid I Daar zijn ruïnen van veel eeuwen her, Die in het sprokelicht der bleeke maan Stil wonderbaar van droef verganen staat En heersching droomenen zoo, in lang daarnaar,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1908 | | pagina 223