Guy Briand. &2 Geest. Gij kent wel niet den wilden dadenstuw, Die in den boezem golft en slaat der jeugd Die deinend rijst in machtig-vrijen hef, En bruischend uit den jong'ling breekt Gij kent mij niet? Van aangezicht tot aangezicht mij staande Zult gij verwonnen nederzinken aan mijn voeten, Als liefde mij komt kronen, En winden fier Den zegekrans Om slaap en voorhoofd! Gij heft mij machtig naar omhoog En brengt mij toe den doodessteek in 't harte Gij zijt het noodlot! Somber noodlot! Wee mij Ruischt daar in 't hooge duister niet Een vleugelslag voorbij Van duisternis in duisternis Voorbij En in de somberten boven mijn hoofd Ligt roerloos in een doodschen strek Der onheilsvaring klagend spoor Een huiver grijpt mij aan, Een bangontzetb're doodenhuiver

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1908 | | pagina 228