HET LIEVE LEVEN.
i.
Getrouwd.
In de luchte, lichte slaapkamer was het stil, zoo
stil als op een loomen Zondagmorgen.
Tot het opeens zoetjes begon te bewegen in de rose
wieg met lange, roomkleurige kanten. Zoo'n zacht,
eigenaardig gemopper en gepruttel, als of er een
ontevreden, klein menschje ging wakker worden. In
de wieg kwam een schommeling, wat geritsel van
lakentjes en dekentjes.
Toen kraaide het luid open kleinemollige
knuistjes grepen naar de lange gordijnen, die al het
mooie zonnelicht voor Baby's kleine woning opvingen.
En weer kraaide het kereltje «aatje", «aatje",
brokkelklankjes van een woordje, heel helder uit het
kleine keeltje.
In de andere kamer werd haastig een stoel op zij
geschovenritselden kleeren en klonken zachtekleine
stappen
«Ja, m'n ventje, m'n kleine mol, maatje is er al.
Waar is m'n kleine jonkske dan
«Aatje, aatje", kraaide het vroolijk en de kleine
voetjes trappelden de wieg in een haastige schommeling.