HET LIEVE LEVEN. i. Getrouwd. In de luchte, lichte slaapkamer was het stil, zoo stil als op een loomen Zondagmorgen. Tot het opeens zoetjes begon te bewegen in de rose wieg met lange, roomkleurige kanten. Zoo'n zacht, eigenaardig gemopper en gepruttel, als of er een ontevreden, klein menschje ging wakker worden. In de wieg kwam een schommeling, wat geritsel van lakentjes en dekentjes. Toen kraaide het luid open kleinemollige knuistjes grepen naar de lange gordijnen, die al het mooie zonnelicht voor Baby's kleine woning opvingen. En weer kraaide het kereltje «aatje", «aatje", brokkelklankjes van een woordje, heel helder uit het kleine keeltje. In de andere kamer werd haastig een stoel op zij geschovenritselden kleeren en klonken zachtekleine stappen «Ja, m'n ventje, m'n kleine mol, maatje is er al. Waar is m'n kleine jonkske dan «Aatje, aatje", kraaide het vroolijk en de kleine voetjes trappelden de wieg in een haastige schommeling.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1908 | | pagina 245