71
Maar 'tjuichte niet meer zoo prettig, 'twas nu
veel ernstiger.
Toen ze trouwdenhad ze zich haar leven als een
langenmooien zomerdroom gedachtzoo een droom
waar geen einde aan komt, maar die effen voortglijdt
door geluksmoede hersens
Langzaam was de ontnuchtering en de vervreem
ding gekomen en waren ze van elkaar gegaanal
vóór hun baby was geboren.
Die kleinerose man werd toen haar allestoen
zooveel uit haar jong-geluksdroom wegvaagde en anders
werd zoo doodgewoonzoo ellendig-hulpeloos van
gewoonheid.
Dat mollige, zachte lichaamje kon ze uren lang
vertroetelen, en haar zachte, roode lippen opdrukken
en er de kleine kuiltjes opzoeken.
Ze kende heel z'n kleine, lieve lichaam en als ze
even maar haar oogen sloot, zag ze dat mooie wondertje,
zoo stil in rosige blankheid voor zich.
Maar meer en meer vervreemde hij van haar en
maakte hij zich los uit haar ziel, die alles en alles
van hem hoopte en verwachtte en niets kreeg.
Toen de kleine man geboren was, werd het meer
licht in haar en wist ze, dat nu alles weer zou
worden als vroeger en Baby zou wel zorgendat het
zoo bleef.
Maar Baby had met z'n mooie, blauwe oogjes
ook niet kunnen bereikenwat heel haar groote liefde
niet kon.
Hij was zoo koudzoo ongevoelig gebleven bij die
heerlijke pracht, die alles, dat als dor en doodsch