73 En misschien ja, bijna zeker, zou dan dat koele wel ontdooien en zou alles weer worden als toen Hij zat te werken aan z'n schrijftafel in 't halfdonker. Straks zou hij uitgaan met z'n kennissen: de stad in, naar de kroeg of 't café-chantantz'n gewone, alledaagsche amusementen. En vlug gleed de pen over de papierennu die paar dingen voor dien tijd nog af moesten. In de zijkamer hoorde hij z'n vrouw stoeien met den kleinen jongenAardig ventje toch'n grappig kereltje! En zij, och ze was een lieve, goeie vrouw voor hem, maar hij was nu eenmaal niet voor de huiselijk heid geschikt. Te jong nog, te wispelturig! En z'n pen gleed haastig voort. Opeens ging de deur open: z'n vrouw met den kleinen jongen. Hij hield achteloos op en 't trof hem toen op eens dat z'n vrouw er zoo stralendzoo echt-lief uitzag. Verbeelding natuurlijk, een onnoozele speling van 't licht. »We komen je even goeden dag zeggen, Willem!" En ze keek tersluiks even naar haar kleinen vent. Die zat weer heel ernstig over z'n moeilijk vraag stukje te denken Toen, opeens, gooide hij z'n veer krachtig lichaampje achterovertrappelde met z'n kleine voetjes en toen joelde het helder en duidelijk «Paatje, paatje"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1908 | | pagina 249