85 voelt een kogel z'n huid schrammen, maar 't schrijnen merkt ie niet. Voor hem zijn ze, de zwarte kerels! En uit z'n hijgende borst joelt hij z'n hoera-geschreeuw, nu hij ze eindelijk voor zich heeft, onder 't bereik van z'n krachtige knuisten. En danhij voelt niets, hij hoort niets meer. Hij slingert z'n geweer rond zich als een knods, hij steekt, hij slaat. Hij ziet het flikkeren niet van den kléwang, die z'n gezicht openrijt, niets nietshij weet de sloebers voor zich en z'n wraak van durvenden ruwen kerel Dicht bij Velp staat een wijd, wit huis, midden tusschen groene weiden en vriendelijke boschjes. Er zijn stille vijvertjes en een kleine, klaterende waterval zingt er een eenvoudig liedje. Op 't dak flappert de rood-wit-blauwe vlag. Daar is het eindpunt van 't leven van Jan Fuselier, dat is de rustige rust, die Jan Compagnie hem ver zekert, als z'n spieren niet meer spannen kunnen en z'n handen verslappen, als z'n oogen moe worden van de eeuwig-gouden zon en z'n harde, ruwe stem gaat trillen. Dan komt ie terug in 't oude land. Misschien ziet ie z'n oude moertje terug in 'tbesjes huis of in een eigen vroolijk huisje, dat Jan Fuselier betaald heeft met z'n lieve centen. En misschien kan hij er terugdenken aan z'n mooie heldere meidof kan ie er terugzien tusschen d'r kinderen en z'n oude knuist leggen in de handen van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1908 | | pagina 261