92 Maar in ieder van die stugge zwoegersharten leefde ze en bleef ze leven als liet eenigste, dat blanker en witter wasdan elk ding op de bruine heide. Ze spraken er niet over en misschien ook dachten ze er niet over, maar onbewust leefde ze er en kon niet sterven. Er was er geen één in de kleine hutjes, die de eenzame wandeling niet gemaakt had naar het hutje van heideprinsesje. Ze dachten niet aan het onbekende, waarop heide prinsesje wachtte en waar ze om bad; ze wisten, dat het goed en mooi zou wezen en dat het ook op een dag komen moest. Een mooien dag, als de lieve zon zou gloeien boven de rose-roode bloempjes. Of een wonder-stillen nacht, als één enkele nachtegaal zou klagen in de verte van veel leed en veel verlangen. Alleenze hooptendat het nog lang zou duren Omdat anders heideprinsesje van hen weg zou gaan, om nooit weerom te komen. En er waren zoo weinig dagenwaarop de zon scheen en waarop de heide een kleed van liefde omgeslagen had. De zon van hun mooie kind konden ze nog niet missen Toennog plotselingis heideprinsesje weggegaan met den man van haar droomen. Ze heeft hun ieder, één voor één de bruine hand gegeven en vaarwel gezegd. Stil en zwijgend is ze weggegaan uit hun droeve levens. En vele dagen en nachten zijn gekomen en gegaan over de bruine vlakte, voordat er weer gesproken werd over 't prinsesje. Want ze leefde nog altijd zoo innig in ieder van die stuggegesloten hartenzóódat ieder

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1908 | | pagina 268