93
haar wilde behouden voor zich alleenhaar in haar
herinneringen.
Tot op een heel stillenrnooien avondtoen de lucht
als een paarlmoeren koepel was boven een drootnerige,
blank-overmaande vlakte, ze allen bij elkaar gekomen
zijn onder een ouden, zilveren berk, die klagend
z'n bladeren ritselen deed.
Dien avond hebben ze niet gesprokenallen zaten
weer stil en peinzend, tot de sterren gekomen waren.
Toen zijn ze ook weer stil en peinzend in den lichten
nacht heengegaan.
Maar eens, op een anderen avond, sprak één heel
zacht haar naam. En allen herhaalden dien.
In hun eeuwigen stillen en eentonigen arbeid hadden
zij het spreken bijna verleerd. Maar ieder kende een
lief woord of een zonnig lachje van haar. En uit al
die woordjes en lachjes hebben ze, heel langzaam en
innig, dien avond hun heideprinsesje weer in hun
midden doen leven.
Van toen af was ze er ook iederen avond weer!
Tot er verlangens opkwamen schuchter en aarzelend,
in de harten van de bruine mannen. Verlangens om
nog eens haar te zienhun lief, hun eigen heide
prinsesje.
Ze vroegen aan het vlugge konijnof het haar
nergens gezien had. Maar het konijn schudde droevig
z'n kopje en sprong weg.
En ook de leeuwerik en de nachtegaal wisten niet,
waar het prinsesje was.
Maar de stugge mannen schudden eigenzinnig en
welbewust hun hoofdenZij moest komenEens nog,
een enkelen keer.