Koor van Elfen
In luidlooze stilte,
In het droomende spel
Van duister en licht,
Ontglippen wij snel
Uit de kelken der bloemen
En een ritsel van blaadjes,
Een glinster van loovers
Is alwat vertelt van ons elfen
Nu ijlen wij ronde en ronde,
Waar droomen veel rustige glansen
En voeren, naar elfen-wijs luchtig,
Een reië bloem-geurige dansen.
Wij zweven op teê.rlijken adem
In buigzame, slanke kadansen,
En weven met ernst en met glimlach
Ons leven van zomernacht-dansen.
Dus vieren wij gansch'lijk ons wezen
Van gracie en sierlijk gebaren
En éven slechts glimt er een glinster,
En trilt een geritsel van blaren.