45 Ik trok het uit den drogen bodem En toen bleek mij alras, dat Ik een stuk van 'n onderkaakbeen Met 'n kies te pakken bad. Daad'lijk had door 't bruine botje M'n nieuwsgierigheid zijn top bereikt; 't Ging me als een ouden snoeper, Die naar een lieve juffrouw kijkt. En met bajonet en handen Wroetter ik verder in den grond, Tot ik na 'n kwartiertje zoeken, Er nog een heele massa vond. En ik lei ze naast elkander; Allen bruin en half vergaan; God weet, wat voor een historie, Kleeft die oude botjes aan Waren ze van dier of vogel, Van een mensch of van een visch, Van een waterkakkelobbus Of een reuzenhagedis Of wel van een jongen mammouth, Thans verdwenen van deez' aard, Die hier in het steenen tijdperk Ook bad rondgetirailleerd

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1909 | | pagina 211