66
Ze stierf weg, langzaam, geruischloosin het
eenvoudige geloof van die menschen, dat de ziel niet
weg-sterft, als het lichaam verdwijnt.
«Kassian toean! Toean niet treuren, ja? Adinda
ook gehoopt op kleinen jongen. En nu zoo kassian
voor toean
Ik streelde dan de slanke, bruine vingertjes. En
haar oogen keken steeds in de mijne:
Zoo kassianerg kassian
We spraken niet veel meer. En langzaamheel
langzaam vloeide het leven uit haar. lederen dag
meer. lederen dag werden de oogen grooter en
't bruine gezichtje kleiner.
Tot ze op een goeien dag van me wegging, heel
stil, heel zacht, onmerkbaar naar 'tdroomenland van
die bruine kinderen, waarvan nooit ook maar een
ietsje door blanken wordt gezien. Maar ik heb het
gezien in haar oogen, die iederen dag grooter en
mooier werden, hoe dichter ze het raadsel naderden.
En als je eenmaal dat gezien hebt, heeft het leven
niets liefs meer voor je en verlang je er ook naar,
het zoete Nirwana van die eenvoudige, onbegrepen
zielen
Ze ligt begraven onder de hooge boomen bij m'n
kleine kampoeng. En 't doode, kleine kindje ligt
naast haar. In dezelfde aardein 't zelfde graf.
Ik heb er witte bloemen om doen plaatsen en een
ouden hadji zorgt voor m'n dooden.
Want ik ben toen weggegaan, toen ik het heel
mooie gezien had en onbereikbaar bevonden, om m'n
anderelieve leventje te gaan afsleuren in één groote
onmogelijkheid