70 ze. Twee armzalige, kleine menschen vóór 't einde- looze. Hij bracht haar naar haar kamers. Even bleven ze nog staan. En in 't donker raakten hun lippen elkaar. En nog eens! En nog eens! Toen ging ze naar binnen. Adieu boy, tot morgen dus, ja?" »Tot morgen!" En vlug liep hij de stilleschemerige dorpstraat af. Hij had z'n strandstoel op de veranda laten zetten en keek naar de zee. En hij voelde langzaammet het avondrood, z'n ziel sterven. Dit was het afscheid geweest! Maar 't mooie in hem juichte en lachte gelukkig, want eindelijkeindelijk was toch de liefde in z'n leven gekomen! Eindelijk! Zeven dagen lang had hij ge droomd, zoo heel mooi en teer gedroomd! En al 't lieve was opengebroken in hem en had z'n ziel geneigd tot haar! Lief en frisch en onschuldig was ze tot hem ge komen 't afscheidsgeschenk van de zeenu hij voor 't eerst weer in al die lange jaren tot haar was weer gekeerd maar weergekeerd om voor altoos afscheid te nemen! En hij had haar lief zoo lief 's Avondsmet de zeesprak hij over haar, vertelde hij alles wat ze hem gezegd en gegeven had. En 't jubelde dan in hem, roze-rood, zoo blij roze rood. Zeven zonnigemooie dagennu hij z'n leven

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1909 | | pagina 236