AVOND.
De avond valt langzaam,
De koelt' is gaan liggen
De lucht wordt al donker,
Bleek schittert een ster.
Vlak voor me, uit het water,
Stijgen de dampen,
Een wazig, wit kleed
Breidt zich uit over d'aard.
Op zij blokken hoog op
En donker de muren
Van 't oude kasteel
't Weerkaatst in het water,
Dat zachtjes zich rimpelt
In kringen steeds breeder
En breeder vervloeien
Die rimpels tot niets.
T 1