DE KERK.
In mijn kamer, bij den stillen, vertrouwelijken
schijn van de lamp, zit ik aan de tafel te lezen.
Het is er héél vredig en rustig alleen de klok
tikt zachtjes Buiten, in de straat, klinkt nu
en dan de holle stap van een' eenzamen voorbij
ganger
Als ik zoo opkijk van mijn boek, gaan er langzaam
stille gedachten groeienzij brengen veel goeds en
moois van vroeger mede, dat mij lang voor me uit
doet zien
Dan sta ik op en loop wat op en neer, zachtjes,
want er mag toch vooral geen ruw leven komenhet
zou alle gedachten opeens weg doen vluchten immers,
al die stillevriendelijke gedachten Bij het raam
gekomen, trek ik werktuigelijk het gordijn op en zie
naar buiten.
Zoo doe ik eiken avond. Tegenover mijn huis staat
een groote, heel oude kerk. Daarvoor is een plein
en in 't midden ervan flikkert alleen maar de gele
vlam van één lantaarn, die een plek er om heen
vreemd, spookachtig verlicht, maar verder het heele
plein duister laat, met veel geheimzinnige hoeken.
De kerk staat zwart tegen den nachthemel aan
waarin een paar sterren goud flonkeren Maar