ZOMERMORGEN,
Mij heugt een zachte zomermorgen
Op Noord-Holland's duinenrij
Toen ik daar zoo stil gelukkig,
Zachtkens aan uw boezem lei.
Weet ge nog hoe hoog we troonden
Aan dat onafzienb're meer,
Hoe we elkaar de scheepjes toonden
Wiegend staag, golf op, golf neer?
Weet ge nog hoe ruw de golven
Braken op het witte strand
En de schelpjes diep bedolven
Onder 't fijne kustenzand?
Weet ge nog hoe in de luchten,
Soms tot in een ver verschiet,
Witgeveêrde meeuwen vluchtten
Die we volgden tot in 't niet?
Weet ge hoe we toen beschouwden
Al die wond'ren der natuur;
Hoe we onschuldburchten bouwden
Aan dien witten duinenmuur?
Mij heugt een zachte zomermorgen
Op Noord-Holland's duinenrij
Thans herdenk ik dien in zorgen
Zomermorgen is voorbij.
Herman.