400
Maar toen kwam de oude eiber en terwijl ie nadervloog,
Veegden zich de knecht en werkmeid dikke tranen uit
[het oog,
Jan de huisknecht, van nature philosophisch aangelegd
Zei: »De fooien voor de baker, da's beroerd Catrijn
[ik heb gezegd!"
Doch daar kraken zachte schreden op de breede boventrap,
En de dokter komt beneden met een stillen doktersstap.
«Kerel, heusch, 't doet me genoegen, dat'k je fil'ci-
[teeren kan
«Een jongen... of een meisje, dokter?" «Eenjongen
[èn een meisje, man!"
Toen de heer des huizes vloekte als een Afrikaansch
[despoot
Jan de huisknechten Catrijntje lachten zich gewoon-
[weg dood!
De oude dokter sloot z'n handen in een troostend,
[grootsch gebaar
Boven 't huis vloog, schaterlachend, 'n humoristisch
[ooievaar.
d. 1. C.