„MIJN LEED'.
Droevige zangen
Well' uit mijn luit,
Dat ik mijn lied zing
Tot liefste geuit,
In de frissche, groene weide
Dwaald' ik met haar, arm in arm;
Vogels zongen, krekels sjirpten,
't Beekje spatte zonnewarm.
Heerlijk was het zomerleven
Op die weide, aan de beek,
Waar mijn liefde werd geboren
Toen ik haar in d'oogen keek.
Mooie lief, met je roode lippen
Die mij kusten en koosden weleer;
In 's Levens maalstroom ging je verloren.
Mooie lief met je klare oogen
Die ik minde zoo rein en zoo teer;
Ik zal nu je stemmetje nooit meer hooren.