C /ill Van af Huis ter Heide volgde een eentonige wan deling naar het kamp, alwaar we net op tijd, eenige minuten vóór vijf, aankwamen. Der Hafig, Tangan Toea en Elshout kwamen ons tegemoet. Ziezoo, daar zaten we in 't Kamp van Zeist faldera met 't vooruitzicht om zes weken lang in 't stroo te moeten piepen onder vrij oude tenten. Den eersten den besten nacht begon het hemelwater reeds lustig het aardrijk te drenken en noopte ons tot groote zorgzaamheid voor het tentdoek, wat echter niet belette, dat we eenige keeren door een kleine Ha twee 0 fuif werden wakker geschrikt. Den volgenden ochtend werden we gewekt door Vossius, die reeds zeer vroeg bezig was om 't Elsje, dat toevalliger wijze tusschen hem en »de Kee" was komen te liggeneen speech of te wel terechtwijzing te geven. Kees was menagemeester geworden. Met oer-voor- nemens stond hij dadelijk na 't kanonschot op om de eeterij klaar te maken. Jammer echter, dat in den loop der tijden zijn goede ambitie niet met succes is bekroond geworden. De menage was n.l. steeds een onderwerp dat «vuiligheid aan den knikker" deed ontstaan. Kees bleef bijzonder hardnekkig vasthouden aan «jam" en «derriewachter of te wel slappe derrie" en door de groote balglust als gevolg van den zwaren dagelijksehen arbeid, was er steeds boter en wit brood te kort. Aanvallen hierover waren steeds op Kees gericht, doch deze beet ook immer scherp van zich af: de vuiligheid van den knikker hoopte zich meer en meer op; geschetter, gebrom van een lage basstem, gerol en gekraak, vervelend gezanik en drukkend ge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1910 | | pagina 120