I. In d'avondkamer zit ik stil te wachten De sterren zijn aan 't schijnen en de boomen ruischen. Door 't open raam dalen de klachten De smachtende klachten van hen die weenen. En zouden vele mensehen hun Lief nu beiden, Ilun feeder Lief, dat met haar streelende handen Hun droefheid wijken doet, wanneer zij lijden? En zouden zij als ik haar schreden kennen? En zouden zij als ik aanhoudend luisteren Naar de geluiden die willen komen Wijl door 't open raam het vreemde fluisteren Van zwarte boomen komt gegleden? In slanke vazen geuren witte bloemen, Door mij geplukt, om er je donk're haren Straks mee te tooien en je zacht te noemen Mijn liefste Lief, waarvoor 'k wil blijven leven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1910 | | pagina 192