21 En weer zong hij verder. «Komaan die fagotten, laat je toch hooren; een, twee, drie, maat houden jullie daar." Langzaam nog bewoog hij z'n armenzoodat je meevoelde de maat van de muziek, die hij dacht te leiden op dat oogenblik. Totdat zijn bewegingen wilder werden, hij de dekens van zich gooide, en woest zwaaide met armen en beenen. En rauw en heesch klonk zijn stem, die steeds maar aanmoedigde en verbeterde en zong. Zijn oogen waren nog nimmer gesloten. Oh't was angstig om te ziendie krankzinnige in die omgeving; want de anderen op de zaal waren nu niet langer stil, maar ze lachten en maakten zich vroolijk om den ongelukkige. Ze nemen Theo mee, z'n duveltjes, zoo klonk het. Zijn grijze kop bewoog zich woest heen en weer; onverstaanbaar waren de klankendie hij uitstootte dierlijk bijna; zijn kleeren hingen los en deden zicht baar worden z'n afgrijselijke lichaam, vermagerd en al bijna gestorvende verbonden voeten hadden hunne windsels losgetrapt, en zijn armen sloegen, met krampachtig gebalde vuisten. Maar langzamerhand werden zijn bewegingen kalmer, en eindelijk zonk hij uitgeput achterover. Zijn trekken ontspanden zich, en rustig openden zich de oogen: Hooren jullie geen muziek? vroeg hij. En ja, nu hoorden wij heel, heel in de verte de tonen van een muziekstuk. Theo had dat in zijn slaap gehoord!

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1910 | | pagina 199