AVONDLAND.
Eenzaam droomen boomen
Aan den oever droef en stil
Spieg'len zich in 't donk're water,
Wieg'lenrit'slen zonder wil.
Krakend grijpen takken
Naar de blaan die henen gaan
Smeekend nog een poos te wijlen,
In 'n taalniet te verstaan
Nevels dekken langzaam
Als 'n kleed gansche land,
Weven zich om d' oude boomen
Aan den stillen oeverkant.
Langzaam dreunen klanken
Van 't middernacht'lijk uur,
Uit den ouden, grijzen toren,
Met den groenbemosten muur.
Statig openen zich de graven
Van een oud en grijs geslacht,
Ilij'end dansen witte wezens
In *t donker van den nacht.