MOEDER.
Aan mijne moeder.
Moeder, o, moeder, je trouwe gezicht
komt me zoo dikwijls voor oogen
Weetje nog wel, van mijn kinderverdriet,
als je mijn tranen kwam drogen
Weet je nog wel, hoe ik klom op je schoot,
om je een nachtzoen te geven
en als ik ziek was, hoe trouw of je dan
's nachts aan mijn bed bent gebleven
Weet je nog wel, hoe bedroefd of ik was,
toen ik je moest gaan verliezen
en ik zoo ver, o zoo ver van huis,
mijn eigen weg moest kiezen?
Ik voel me zoo eenzaam, zoo stil is mijn huis,
ik zit in gedachten verzonken.
Soms is het mij, moedertje, of er je stem
heel zacht om mij- heen heeft geklonken.