MOEDER. Aan mijne moeder. Moeder, o, moeder, je trouwe gezicht komt me zoo dikwijls voor oogen Weetje nog wel, van mijn kinderverdriet, als je mijn tranen kwam drogen Weet je nog wel, hoe ik klom op je schoot, om je een nachtzoen te geven en als ik ziek was, hoe trouw of je dan 's nachts aan mijn bed bent gebleven Weet je nog wel, hoe bedroefd of ik was, toen ik je moest gaan verliezen en ik zoo ver, o zoo ver van huis, mijn eigen weg moest kiezen? Ik voel me zoo eenzaam, zoo stil is mijn huis, ik zit in gedachten verzonken. Soms is het mij, moedertje, of er je stem heel zacht om mij- heen heeft geklonken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1910 | | pagina 218