77
Raugh. Dat is hun eigen schuld, ik sta op mijn
recht, geen cent verhooging, en de kwaad
willigen ontslagen. Uwe bemiddeling, mijn
heer Van der Bendt, hoe ook geapprecieerd,
kan ik niet aanvaarden.
Burgem. (Heftig.) Mijnheer Raughu weet niet wat
u doetdie arbeidershoewel opgezweept
door de fanatiekste agitators, gedroegen zich
des ondanks keurig, maar het vooruitzicht
op ellendedat u ze biedt, zal hen tot wanhoop
drijven, en dan, hun eischen zijn toch recht
vaardig.
Raugh. U bent wel onpartijdig, moet ik zeggen, hun
eischen rechtvaardig en de mijne dan? Heb
ik niet net zoo goed mijn lasten, loonsver-
hooging en slechte zaken, een fraaie combinatie,
maar enfin, dan moet er maar geschoten
worden ik zal telephoneeren, dat ik de in
terventie afwijs.
Bonsoir heeren. Gaat heen.)
Burgem. Nu ziet u zelf wat voor een man dat is, een
hart van steen.
v. d. W. Is alles nu verloren, denkt u?
Burgem. Ja, God weet het, ik heb gedaan wat ik kon;
u kunt er nu gerust op rekenendat er heden
avond een aanval op de fabriek zal worden
gedaan.
V. d. W. Dan zal het 't beste zijn, dat ik mijn maat
regelen nu neem.
Burgem. Dat is goed.
v. d. W. Mijn taak is er niet lichter op geworden.