ZIJN JONGEN.
Tik-tak, tik-tak, eentonig ging het klokje op den
zwartmarraeren schoorsteenmantel, in de rustig-stille
ziekenkamer.
Langzaam trokken de zwarte wijzers over de wit
glanzende wijzerplaat 't liep naar tienen. Niets als
dit monotoon getik verbrak verder de stilte in 't .ver
trek, waar het getemperde gaslicht een matten schijn
wierp over de dingen, die er waren: de 'stoelen,
rechtop, rondom de tafel, de zware gordijnen, die
buitensloten het sombere nachtduister, al die doode
voorwerpendie men in alle kamers vindten het
wit-oplichtende bed, waar stervend lag de zieke.
't Was een nog jonge mandie daar voerde zijn
strijd, zijn zwaren strijd om het leven. De doctoren
hadden hem opgegeven, den dag van morgen zou hij
niet meer halen. Zijn hart was niet in ordezóó zeiden
zijen zijja zij konden het weten.
En hij, die daar lag, bleek, zijn donker hoofd moe
geleund tegen 't zaclit-witte kussende tengere vingers
krampachtig ineengestrengeld, hij wist het, hij voelde
het, dat hij sterven zou.
In een reeks van beelden trok het hem voorbij, zijn
7