119 Nog een avondwandelaar poost even aan het ge pleisterde muurtje, storend m'n vredig gepeins. 't Is een van die menschenwanend menschenkenner zich en dichter-zanger soms, die met al-omvattend betoog en veel ijdel gepraat van ideaal-mooie dingen, gevoelens ontwikkelen die zeodikwijls zelf niet begrijpenandermalen weer zich een stemmingsair gevend, waar 'n domoor levensernst in ziet, n fijnbe snaarde ziel echter zich jammerlijk aan schrijnt. Even staat hij te kijkstaren naar de kadelantaarns die grillichtjes en glansslangetjes in het water kaatsen en zegt dandat het daar zoo mooi isop t wal letje Ik zwijg in zeven talen Of ik dat ook niet vind «Nogal" beaam ik lauw En dan dat hij gelooftdat ik verliefd benO Salomo omdat ik daar zitzoo alleen te droomen En ik zeg haastig ja en laat m'n wonderverbaasden jonker heel alleen op 't roerend mooie walletje. Tusschen groen heestergestruik doorglippendverkort ik sterk m'n officieel over 't elleboogpaadje leidenden weg langs officieuzer steilte. De snelle daling langs groene grashelling is moeder van het vaartjedat me brengt voor 'n houten bruggetje met propertjes wit- geverfde leuningen, solide getimmerte naast twiakkig probeersel van onze jeugdige landsverdedigers-pioniers. Iets verder gaapt de donkerte van t Spanjaardsgat. Een bootslantaarn werpt van buiten grillig schijnsel door houten latwerk op 't glim-rimpelende water.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1910 | | pagina 297