123 we zooveul gevochten liggen zooveul brave hollandsche jongens op den bodem, 'tis krek een kerkhof, mijn vader en grootvader liggen er ook en als 't god belieft, zal ik er misschien ook nog eens liggen", zei de oude Aai. «Ja", kauwde langzaam een ander, «vroeger toen dorsten ze niet, toen De Ruyter nog leefde, al hadden we maar houten schepenmaar jongens als 't noodig is, we bennen toch Hollanders, jullie hebt toch ook bij de marine gediend, we hebben toch ook nog kanonnen en schieten toch beter dan hun luien al benne we in de minderheidGod het ons toch zoo dikwijls ge holpen!" Toen rees de oude schipper opverweerde kop boven glinsterende oliejas, en langzaam klonk het uit zijn mond: «Dat geve god, geve god dat Bestevaer nog eens terug kome!" «Amen", knikten de anderen. Daarboven aan 't dek stonden zwijgend de roergangers, boven hen als een sterretje 't seinlicht en over alles heen loeide de storm, donderde de branding; hol stond de oude zee, waar De Ruyter vocht en Tromp en zooveel anderen vielen, en uit de kajuit steeg omhoog dat gebed van Hollandsche zeeluivergrijsd in hun beroep: «God, geef ons Bestevaer terug!" De stormwind zong 't oude liedje van voor honderden jaren, waarnaar al onze vlootvoogden eens luisterden, toen ze nog maar kleine jongens warenhet lied dat hen toen klonk als muziek en later hun vrouwen deed weenen, wanneer de man op zee 't vaderland diende;

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1910 | | pagina 301