126
Geen pennen meer, die verspreid liggen tusschen
de boeken, en waaraan je je priktals je met wanhoop
een exemplaar uit den chaos wilt halen. Je hebt ze
lief, want je hebt er met al je geslepenheid op den
eersten van de maand op het bureau minstens twee
meer weggenomendan de majoor goed vond. En
zijn ze niet romantisch: als je ze noodig hebt, kan je
ze nooit vinden. Prikkelt dat niet, doet die tegen
spoed je niet leven?
En nu, ach, nu is 't gedaan
We zijn allen praktisch't is immers een ijzig
praktische tijd. Nu loopen we allen met een zelf
werkend toestel in den zak. Dat vul je eens, en dan
loopt het altijd; je gooit het er van boven in, dan
loopt het er van onderen uit. 't Zal niet lang duren,
of je kan je gedachten er ook van boven instoppen,
dan komen ze, verguld op snee, op 't papier te
staan.
'tDing wordt gedragen in een fijn étuitje, dat je
in je zak stopt. Als je nu verschil van opinie krijgt,
of je kameraden uiten hun liefde in een vurige om
helzing, dan roep je niet: »pas op m'n neus, nee,
dan gil je: «kerel, pas toch op m'n vulpenhouder!"
Je ziet ze in den dolsten galop halt houden en afstijgen,
om d'r vulpenhouder weg te leggen. Als ze 's avonds
slapen gaan, gaat 't ding in de kapdoos, en staan
ze 's ochtends open vergeten ze hetdan is de dag
naar de maan. En zitten ze te slapen in de les en
raakt 't dopje weg, dan huilen ze haast.
Maar och't is immers niet kwalijk te nemen. Ze
hebben 't ding lief, 't is hun hartstocht, hun leven.
Zonder vulpenhouder ben je geen menscheen vrouw