DICHTERS LIEFDE. Op den groen bemosten oever Van het wijde, blauwe meer Zat in diep gepeins verzonken Een nog jeugdig dichter neer. Langs de marmerbleeke slapen Viel het ravenzwarte haar; En zijn lange, mag're ving'ren Streelden zachtkens zijn guitaar. Droevig keek hij voor zich henen Vol van ingehouden smart, Die tot bloedens toe deed weenen 't Zwaar beproefde dichtershart. Eind'lijk sprong een traan te voorschij Uit het somber blikkend oog; Om de dunne, bleeke lippen 'n Lichte trilling zich bewoog. Langzaam rolden nu de woorden Van des armen jong'lings mond Die in 't smartelijkste lijden Zijn beklemde ziele vond

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1910 | | pagina 307