146 zichzelf de hoop uitsprak, dat er nog honderden H's op 't gebouw mochten staan en de ontdekking daarvan telkens weer zoo'n flinke fuif ten gevolge mocht hebben. »Ja, U vraagt me daar, wat ik vind van het uiterlijk van het gebouw. Och, ik ben er zoo uitgeraakt, ziet U, we leven hier zoo erg onder elkaar. We hebben een afzonderlijk clubje, alle heeren uit mijn tijd, en trachten het ons zoo aangenaam mogelijk te maken. Zoo nu en dan laten we ons nog wel eens wat over den tegenwoordigen stand van zaken meedeelenen ik let op m'n bezittingenwat een zwak van me ismaar veel meer doen we er ook al niet aan." »Nu ik toch over m'n kasteel spreek, heeren, wilde ik U vragen: kunt U het niet wat beter winddicht maken, 'tIs gewoonweg verschrikkelijk. Vorige week, juist toen ik erg verkouden was, en m'n vrouw zei: »Jan, blijf nou thuis," ben ik op zweef gegaan naar m'n ouwe kasteel, m'n oogappel om het zoo maar eens uit te drukken. Ik kwam daar binnen'k geloof op een van uw slaapzalendie maar zoo boven op m'n arm kasteel geplakt zijn, en keek eens rond. Maar jawel, ik rilde van de kou. M'n vrouw had me nog een extra borstrok gegeven en 'k had een dikke halsdoek omgedaan, maar 't hielp niet, m'n arme botten ratelden van den wind. Eerst dacht ik, dat er ramen open stondenmaar alles bleek gesloten te zijn. Toen ik in m'n vroegere feestzaal kwamvlogen de gordijnen heen en weer, alsof het er binnenstormde van heb-ik-jou-daar. »A propos, wat snurken de heeren 's nachts tegen woordig afschuwelijk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1910 | | pagina 324