IC En voort ging liet, „lui, lui, we zijn drie, hüp- twèe, hüp-twèe, mak-slaan, we-loopen-intrekken- dan, scheu-ren, hoü-völ, nög-tièn, nog-nègen." „Daar is Renkum al, hup jongens, 'tLekskesveer, en daar de Wageningsche berg en de roeiers van „de Rijn" op zij. Weer daverde, van af den Wageningschen berg, 't moreel geschreeuw, en daar schoten we vooruit, hüp-twèe, hüp-sa, en daar lag „de Rijn" een boot lengte achter. Rog vijf minuten en we kwamen als n°. 2 in Wageningen aan. „Pilatus, we moeten 2 blijven". „Ja Piet Hein, we zullen joh." Willen jullie wel gelooven, zeg, dat, toen Blériot in 1909 bij Dover landde't enthousiasme beslist niet grooter was, dan toen wij in Wageningen arriveerden Officieren met gouden, roode en zwarte kragen, drukten ons de handadelborsten en cadetten foven ons om 't hardst op spuitwaterkwast gestereliseerde-volle-karne- en weet ik wat voor melk meer. En wij roeiers dachten ondertusschen bij onszelf, „er is toch waarheid in 't spreekwoord: die zijn b brandt, moet op de blaren zitten" en waren blijdat we mochten staan. We onttrokken ons zoo gauw mogelijk aan de herrie en gingen een biefstukje eten in de stad. 's Avonds hebben we afscheid genomen van onze supporters en we hebben hun moeten belovendat we zouden blijven volhouden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1911 | | pagina 105