CI
't Volgende tafereel stelt u voor een soort goucl-
visch vijver. Bruine lichamen schieten door 't frissche
water. Lachende gezichten duiken op en verdwijnen
weer. Waterhozen spatten omhoog, weerkaatsend
de zonnestralen, met zachte regenboog-kleuren.
Langs den oever drukke bedrijvigheid, wherrie's
en gieken omringd door lichte zomer toiletjes en
witte sportpakken, en daarboven 't groene linden-
loof, wiegelend en ruischend in den morgenwind.
De booten worden te water gelaten, de roeiers
zetten zich op de riemen, en weldra is de haven
leeg en wemelt de Rijn weer van op-en-neer
dobberende bootjes.
Weer de commando's, weer 't schot en weer de
strijd om de plaats.
Maar nu zijn de drie vol hoop, ze weten nu
waarover ze kunnen beschikken. De tegenstanders
lachen niet meer. Gisteren is immers geblekendat
die twee cadetten, in hun zware boot, genoeg
benzine in hun lichaam haddenom een groot
traject af te spurten.
Maar vandaag moesten er 37 K.M. worden afge
jaagd en de zon brandde en stak en de wind ging
meer en meer liggen.
't Moreel echter, 't bekende moreel van Hoogeboom
en Pop, dat hadden ze nu, en weer lieten ze den
tegenstanders stuk voor stuk het roer zien.
Rhenen schoot voorbij en we waren drie.
Amerongen dook op en we waren met enkele
bootlengten twee.
Bij Wijk-bij-Duurstede was „de Rijn" eenige
honderden nieters achter en vertoonden de anderen