CIV lichaamsdeelen flink beglyceriend en bevaseliend te hebbenroeiden we kalm naar den start. 't Schotdat 't begin van onze dagtaak aankon digde, had nauwelijks weerkaatst tegen de stads muren, of ik hoorde achter me een scherp gekraak, gevolgd door een woord waarin eenige verdachte ö-klanken voorkwamen. „Mooi is 't", zei Pilatus, „daar gaat me een riem naar de Philipenzen". „Doortrekken, doortrekken tot ie aan splinters vliegt, en dan de reserveriem ip de dol!" bulderde Bong. „Hüp-twèe, gè-lijk, èen-twèe" en daar ging ie, eerst „Laga", toen „de Maas", daarna „de Viking" en eindelijk lapten we als n°. 2 „de Rijn". We vlogen voort, al schrijnden de handen, al kraakten de boorden en gloeiden de slidingseats onder ons, we hoorden, voelden en zagen niets meer. „Allo vooruit, we loopen „Dordt" in,!haal op, we winnen, nog drie bootlengten, hüp-hèi, trek-ken, daar is Vianen al, en achter die lichter zal de ingang van 't kanaal liggen". Maar toen, plotseling, kwam de ellende. 't Schip lag vlak voor 't kanaalaan weerskanten slechts een nauwe doorgang vrijlatend, en] onze stuurman, achter „Dordt" aanhoudend, had de eerste doorvaart natuurlijk evenmin ingespoord, als de Dordtsche roerganger. Wat hadden we daar onzen stqrksten tegenstander mooi kunnen lappen, maar nu was er geen tijd om daar over na te denken, want „de Rijn",

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1911 | | pagina 110