GVII Wij beklaagden ons nudat; we na den gloeiend en Zondagonze flanellen costuums hadden verwisseld met luchtige tricots, die ons meer vrijheid van beweging toestonden. Tot overmaat van ramp begon 't ook nog te regenen. Wat zeg ik daar, te regenen? te zond vloeden, want waarlijk, dat was geen regen meer. De binnenvallende pontonvloot leek wel een ver zameling badkuipenvoor 't gebruik gereed. Onze kortejassen dobberden tusschen stroozakken en city-bags; kleerborstels en kapdoozen deden wan hopige pogingen om drijvende te blijven; onze apotheek, door Pilatus, den kundigenmedicijnman gemeubeld, moest uit de troebele diepte worden opgedoken. Nat en half naakt werden we op de volgboot geladenwaar reeds een twintigtal roeiersals natte wascli, over de machineketel hingen te drogen. Waarlijk, in letterlijken en figuurlijken zin: de aankomst te Gorcum viel jammerlijk in 't water. Daar stond het drietal, of liever daar hing het drietal over de drooglijnde handen in 't haar. „'tis Pericles in Morea", zei Pilatus, die 'tnoodig vond in dit geval „zijn Latijn" te luchten. „Ja, zeg dat welwe zitten zeker in de perikelen", zuchtte Piet Hein Jansen. „We zijn gesjochte", kreunde stuurman Bong. Maar gelukkig, de redding kwam, toen de nood op 't hoogste was. Het ontaarde achttal biefstukstouwersweer wat bekomen van den aanval op hun ingewanden,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1911 | | pagina 113