CXI 'tZal een uur of drie geweest zijn, toen ik plotseling tegen Pilatus aanliep, die in diepe aan dacht verzonkenvoor een groen bemost standbeeld stond te prevelen. 'k Zei tegen hem: „Bonjour Pilatus, how do you do?" „Quite well," zebd-ie, „hè'je ook zoo'n dorst?" „Ja," zei ik. „Nou, Piet Hein," zei hij toen weer, „dan moeten we de Bong hebben, die bezit de brandkast." Nauwelijks had hij dat over zijn lippen, of er kwam een wilde troep uit een donker straatje aanhollen, en daar liep me warempel de brave stuurman midden tusschen. „Ha!" krijschte Pilatus, „hè-je geld?" „Wat geef ik toch om geld of goed", begon Bong met een stem als een uit 't lid geschoten schuif trompet te zingenen onmiddellijk vielen de anderen meerstemmig in met een „wij leven vrijwij leven blij". Hoe we eindelijk nog nachtlogies hebben ge kregen is me tot nu toe een ondoorgrondelijk raadsel gebleven, ik weet alleen dat we met z'n drieën, voor 10 gulden de beschikking kregen over twee kinderbedden, op een zolderkamertje. 't Lot wees Bong aan om alleen te slapenen dus moest Pilatus zijn sponde deelen met Piet Hein. 'k Geloof beslist, dat Pilatus dien nacht niet veel dekens gehad heeft, tenminste naar zijn stem te oordeelen, was hij den volgenden morgen zwaar verkouden. „Zeg Bong", stamelde hij met schor geluid,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1911 | | pagina 117