HEIDEDROOM
'tWerd nachtde rosse heide gloeide weg naar
t Westen, en teekende zich als een donkere
streep tegen den vlammenden hemel, bloedrood
gekleurden vervloeiendin violet en geeldoor
't gouden licht der ondergaande zonne.
Stilte was er, een stilte als van een woestijn,
waar zelfs de enkele verdoolde roofvogel geen angst
kreet durft uitenals bang de heilige rust te
verstoren.
Ik bleef staan, en mijn blik dwaalde over de
vlakte. Ik zag de half volgegroeide veenplassen,
schitterend als parelmoer tusschen het kantwerk
van biezen, ik zag de heibedekte hoogten, de wit
zich teekenende zandplekken, en scherp hoekend,
tegen den purperen hemel, als neerziend op alles,
een steenklompverweerd en ingevreten door regen
en zonmaar toch machtig en indrukwekkend nog.
Woest over elkander lagen de granietblokken, door
giganten-armen daar opgestapeld, vormend een
gedenkteeken voor de oervolkeren, welke eens deze
vlakte tot woonplaats kozen.
1