2
Langzaam kwam 't toen over meals 't zacht
gekling van zilvren bellenals zoete nachtegalen-
zang.
Ik droomde weg in 't verleden.
'k Zag in die plassen, breed zich uitstrekkend,
woningen en hutten gebouwd op palen en stronken.
Langs den oever viel een ijl geweeft van berk
en loover, verzachtend met lichtgroen en glanzend
bruin, het sneeuwwit der stammen, neer tot- in
't helder waterdat zacht kabbeldeboven gele
zandgolven.
Lompe booten, gehold uit zware stammen, lagen
gemeerd aan overhellende wilgenknoestendie
grijzig teekenend, zich verscholen tusschen 't frissche
groen, breed uitwelvend boven een tapijt van
waterbloemengeel en witwaar libellen zweefden
boven roode pluimen en blauwe trossen.
Ver nog daarachter, golvend als een verstijfde
zee, sliep de groote vlakte, die geheimzinnige
heide, onveranderd, door eeuwen heen.
En daar op 'tvlechtwerk der hutten, leunend
op ruwe omheiningen, stonden blonde vrouwen,
starend over 't eindelooze veld. Naakte kinderen
bruin door weer en wind, met rosse haren en
blauwe oogen, speelden in en om het water,
stoeiden met groote, sterke honden. Vrede was
er, rust, en geluksstemming.
Toenheel ver wegeen zandwolkgrooter en
grooter wordenddichter en dichter naderend
eindelijk in wazige stofdwarreling toonend, voort
schrijdende mannen met rosblonde baarden, en
langeop 't hoofd bijeengebonden harenomwikkeld