3
met dierenhuiden, in de hand houdend lansen
en steenen bijlen.
Geschreeuw, gejuich vanaf de hutten, vermengd
met hondengebas, maar de mannen voorttredend
met strakke gelaatstrekken
Stilte op 'twater, dan gehuil en gejammer,
vuisten opheffen tegen gebondenen, die met ge
bogen hoofden voorwaarts gaan, gedreven door de
lanspunten hunner bewakers.
En op een vlechtwerk van takken en biezen,
daar een grijsaard, dood, een gapende wonde aan
'tvoorhoofd, omlijst door witte haren. De armen
gespierd als met koorden, de borst ruig en breed,
met bloed gemarmerd.
Een groote duisternis kwam over de heide
sombere schaduwen gleden over 'tland, zwarte
wolken slingeromkransten de bleeke maan.
Verlaten en eenzaam lag daar de vlakte in
't grauw zilveren licht, als een woestenij die nimmer
leven kendeeen doodenoordeen geestenrijk
Ik stond op.
Het riet, dat de plassen omboorddeweende met
klagend geluid, zacht wegsmeltend in droef gefluister.
Nog staarde ik naar 'tmat-glinsterende water,
flauw bewogen door den koelen nachtwind, en
mijn blik gleed op naar 'toude hunnebed, waarde
grijze krijger rustte; rustte van de vermoeienissen
van zijn ruwen levensstrijd, en 't was me, of ik er
heen moest gaan, om zittend op de verweerde
steenen te blijven denken aan die ruwe tijden van
voorheen, aan die vervlogen eeuwen.
Ellam.