38
„Wel neen, dominee, laat ik U niet derangeeren,
als U het toestaat, houd ik U gezelschap en zullen
we dadelijk samen opbreken."
De smart over het verlies van de lafenis werd
eenigszins verzacht, toen hij een mandenwagentje
voor zag komen en dus de stoffige weg tenminste
niet loopend behoefde te worden afgelegd.
Gedurende den rit gaven beiden zich aan hun
eigen gedachten over. Bij den dominee waren
deze een en al rozengeur en maneschijn. Hij kwam
op tijd, hij kwam met den gast en, naar het hem
toescheen, met een zeer aangenamen.
Bij onzen luitenant waren zij minder vroolijk.
Wat'een pech had hij toch altijd! Een ander kreeg
in de stad een aardig kwartier; hij natuurlijk een
stijven dominee, die lid van de blauwe knoop was
en dan nog wel in een of ander oud, donker huis
buiten de stad woonde.
Het ergste van alles was, dat hij het bal mis
zou loopen, want dat stond bij hem als een paal
boven water; de dominee hield natuurlijk niet van
uitgaan, en zou hem na de thee wel meetroonen
naar zijn studeerkamer; en dan de oude domineesche,
met den bril op den neusbr.hij rilde bij de
gedachte alleen!
Plotseling maakte het rijtuig een draai en
knarsend gingen de wielen over het grind van een
oprijlaan. Met een schok richtte van Sanderen
zich op en ontrukte zich aan zijn sombere droomen.
Daar vóór hem lag een aardig huis, met wilden
wingerd begroeid en daaromheen strekte zich een
groote tuin uit, met een schat van rozestruiken
8