37 dat die twee wangetjes zich hel rood kleurden. Of ze het naar vond? ach neen, dat niet, integendeel, ze had zelfs graag nog eens naar den jongen man gekekenmaar dat dorst ze toch niet; en bang was het blonde Wiesje anders toch heusch niet. „Ik maak U mijn compliment over Uw uitstekende wijze van instructie geven" was het eenige, dat van Sanderenmet een weinig haperende stem kon zeggen. Schitterend was het debuut nu wel niet, doch naar zijn meening was het ijs nu gebroken en dat was hem de hoofdzaak. Daar werden de oogen opgeheven en vroolijk tintelden ze nu weer, de verlegenheid was geheel en al vergeten en leuk lachend vroeg ze: „Heeft U reeds lang gekeken naar dien onzin, Mijnheer van Sanderen?" Het verwonderde hem niet, dat ze zijn naam wist; op dat oogenblik zou niets hem vreemd ge leken hebben. Hij hoorde slechts die heldere klanken, die dat eenvoudige zinnetje voor hem tot iets buitengewoons maakten, en vrij onbeholpen ant woordde hij: „Met zoo heel lang, juffrouw Hartmann, niet zoo heel lang, hoogstens een kwartiertje." „Hemel, heb ik dan hier zoolang mijn tijd ver beuzeld? dan moet ik zien, dat ik weg kom" en met een potsierlijke beweging, die zoowel een buiging als iets anders had kunnen voorstellen, en een vlug sprongetje was ze weg. „Kom, jongens," riep ze onder het loopen, met haar helder stemmetje, tot de vier Hartmannetjes,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1911 | | pagina 235