38
clie haar als evenzoo vele jonge honden achterna
snelden.
Ondertusschen bleef de arme van Sanderen alleen
achter en wist heusch niet, wat hij er van moest
denken. Eén ding was hem echter volmaakt helder,
namelijk, dat het weghollend persoontje een deksels
mooi kopje had.
Edoch, of hij al staan bleef of niet, zij kwam
toch niet terug en daarom drentelde onze luitenant
de kronkelende paadjes af in de richting van het
huis.
Onder de prachtige beuken stond de tafel gedekt
met het mooiste tafelgerei.
Vroolijk schitterde het zilver in de zonnestralen,
prachtige donkere rozen staken heerlijk af tegen
het schitterend witte, fijne damast. Maar het
schoonste tafelsieraad in de oogen van den luitenant
was het blonde Wiesjewier rappe kleine handjes
ijverig in de weer waren.
Toen de blauwe schalksche oogjes hem op
merkten, staakten de vingertjes hun arbeid, en
weg was ze, voor de tweede keer den armen van
Sanderen, die net een gesprek wilde beginnen,
achterlatend.
Gelukkig dat juist de dominee, in het beste
humeur van de wereldvroolijk de handen wrijvend
buiten kwam en zich bij hem voegde.
„Wel, mijnheer van Sanderen, kunt U er zich
mee vereenigen om het diner zoo in de buiten
lucht te gebruiken? U zult daartoe in de stad wel
niet dikwijls in de gelegenheid zijn!"
Van Sanderen haastte zich zijn gastheer te ver-