DE PERKOETOET
Met steeds grooter wordend verlangen naar het
bezit van de mooi-koerende perkoetoethad de
jeugdige Sidin eiken morgen opgezien naai de
kleine vergulde vogelkooi, die op het voorerf zijns
buurmans aan een langen bamboestok hing.
Hoe heerlijk zou het toch zijn, om van zijn
speelnootjes het eenstemmige oordeel te mogen
liooren, dat zijn duit de mooiste, de zachtzinnigste
en verstandigste was van heel de kampong. Ja,
en als zoodanig nu stond de perkoetoet van Pa
Warno, zijn buur, aangeschreven.
Immers geen van lieur soortgenooten kon haai,
wat stemgeluid en intelligentie betrof, evenaren.
Bovendienhad hij niettoen het kamponghoofd
bij zijn vader eens op bezoek wasuit den mond
van dien penghoeloe zelf vernomen, dat de per
koetoet van Pa Warnoharen eigenaar veel geluk
zou aanbrengen Dat deze den vogel dus niet dan
voor een hoogen prijs zou afstaan, begreep Sidin
al te goed.
Maar hoe dan aan zoo'n duif te komen? Hij
had wel spaarduiten, maar niet veel, althans niet
genoeg om zich zoo'n diertje aan te schaffen,