9
En als dan een vonkje schittert,
De weerkaatsing van een gloed,
Dan zal 't oog het slechts verraden,
Wijl 't het hart verteren doet.
Eéns toch zal Fortuna zeggen,
Dat geluk de liefde dien';
En ik zal mijn liefst' aanschouwen,
Als een dichter slechts kan zien.
'kZal haar dan heel zachtjes zeggen,
Dat ik altijd haar aanbad;
Maar om 't haar eerst te vertellen
Dit moment gekozen had:
„O, een wereld voor ons beiden,
Waar men 't eêlst geluk slechts kent!
Droomend zullen wij er wand'len
In dat land van eeuwige lent'!"
Maar in liefde steeds te baden,
Steeds 'tgeluk aan mijne zijde;
Wiegend op een zee van liefde,
Eeuwig drijvend met z'n beiden,
Dat is niet een' dichter waardig,
't Doet hem niet 't gemoed beroeren
't Sust zijn ziel in eeuw'gen slaap
Steeds zijn liefste met zich voeren!
Neen'k wil langzaam zien verdwijnen
Wat 'k mijn gansche leven zocht,
Waar mijn hart zoo lang voor bloedde
Wat 'k slechts even proeven mocht.