22 Maar ach, het was hem nog zoo vreemd In zijne nieuwe woning Doch ziet, daar is een blauwe deur „Komt eindlijk de belooning Voor 'tlange zwerven in den nacht?" Denkt Keetje, snel reeds hopend Dat deze deur verlossing brengt; Reeds heeft hij haar geopend „Wie is daar?" bromt een zware stem Uit 't duister van de kamer. „Ik", zegt ontsteld de jongeling Zijn hart bonst als een hamer. „Ben ik dan niet in 't Nachtasyl Vraagt hij nu onbevangen. Maar met ziet hij, door 't donker heen, Een lange sabel hangen. En dond'rend klinkt de zware stem: „Ik zou maar gauw verdwijnen; En morgen vroeg, vóór het ontbijt Op mijn bureau verschijnen." C. G.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1912 | | pagina 168