25
aanvaardde het drietal den tocht. Door Antwerpen
spoorden we als met een gevoel van steeds-meer-
Fransch-wordennog een half uur en de trein
rolde het Gare du Nord binnen, heftig dampend
als was hij moe van den langen rit. Vlug sprongen
drie Nederlandsche cadetten op het perronstapten
fier en niet zonder bekijks het station uit, en
stonden weldra op de Place Brouckère
Hè, hè, een oogenblikje uitblazen en even be
komenNeen, dat was te machtig:
zoo uit het eentonige troepenleven ineens te midden
van dat groote-stadsgewoel en mondaine gewemel.
In een hellen gloed lag de boulevard voor ons
met zijn licht-uitstralende winkelruiten, zijn res
taurants, zijn bars en wat al niet meer. Zwaar
rolden de autobussen over het asphalt, watervlug
schoten de taxi's door de drukste plaatsen heen,
dreunend gleden de electrische trams langs de
rails en schichtig reden de fiacre's er naast als
voelden zij, dat ze er hoe langer hoe minder
thuis hoorden en hun laatste rit niet zoo heel
ver meer kon zijn. Door dat alles heen krioelden
de menschen, nu eens van de trottoirs op het
asphalt gedrongen, om later weer voor een auto
van het asphalt op het trottoir te vluchten.
Heerlijk om er even in te staren, in dat] groote-
stadsch-gewemeleindeloos schijnen de rijen boog
lampen. Zeldzaam klinkt dat roezige gedruisch,
dat uit die lichtende en golvende massa opstijgt.
Ik wil hier niet lang bij stilstaan en U in
gedachten meevoeren naar het ontmoetingspunt
van den volgenden ochtend (Zondag) waar we de
Belzen weer de hand zouden drukken.