Dichtaderlating 't Is nachtHet groote starrenheir Glanst schittrend aan den trans. Ik voel mij diep ter neergedrukt, 'k Heb wachtdienst op de schans. Zooals eens Damocles het zwaard, Dat aan een draadje hing. Beangstte mij deez' bange nacht Als een afgrijslijk ding. Wel troon ik hier als commandant, Op een apart bureau Maar ach, mijn arm gewonde hart Verlangt veeleer naar 't stroo En had ik hier maar wat te doen, Mijn dichtaar bleef op slot; Maar alles piept, en snurkt, en slaapt: Verveling is mijn lot. De zoele nachtelijke wind, Kust slaap en wangen zacht, De fllomeel zingt zijn koraal, Een kikker, kwakend, lacht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1912 | | pagina 185