Ellert Reuzensteen. (Een Drentsche ballade.) Op de groote, bruine heide Waar de nachtwind gierend loeit, Waar de zon met heete stralen, Kokend, zengend, brandend schroeit, Leefde jaren reeds geleên, Ellert Reuzensteen. Tusschen kromgegroeide berken, Onder 't oude dennenhout, Had hij op een grauwen heuvel Zich een ruwe hut gebouwd. En daar leefde, heel alleen, Ellert Reuzensteen. 's Avonds als de zon in 't Westen Achter wolken slapen ging, Zat hij op een grooten steenklomp Steunend op zijn stalen kling. Daarom noemd' hem groot en kleen Ellert Reuzensteen,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1912 | | pagina 189