45 Éindelijk, na lange maanden, Kwam verlossing voor het land; En die zegen werd geschonken Door een zwakke vrouwenhand. Eindlijk ging de tyran heenv y Dood aan Keuzensteen! Ingeslapen in haar armen, Nam de maagd het vlijmend staal, En het bloed des heidekonings Vloeide met een breeden straal. Dat was 't einde hier beneên, Van den Reuzensteen. In de donkre winternachten, Hoort men op het Ellertsveld, Dikwijls sombre angst'ge klachten; Elke boer u dan vertelt „Dat is 't laatste doodsgeween, Van den Reuzensteen". Somstijds nog, zoo hoord' ik zeggen, Zag men langs den heuvelrand Ellert door de heide dwalen, 't Bloed'rig hoofd nog in zijn hand. Dat is 't sprookje van de iiei Van de Reuzenkei. ELLAM.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1912 | | pagina 191