45
Éindelijk, na lange maanden,
Kwam verlossing voor het land;
En die zegen werd geschonken
Door een zwakke vrouwenhand.
Eindlijk ging de tyran heenv y
Dood aan Keuzensteen!
Ingeslapen in haar armen,
Nam de maagd het vlijmend staal,
En het bloed des heidekonings
Vloeide met een breeden straal.
Dat was 't einde hier beneên,
Van den Reuzensteen.
In de donkre winternachten,
Hoort men op het Ellertsveld,
Dikwijls sombre angst'ge klachten;
Elke boer u dan vertelt
„Dat is 't laatste doodsgeween,
Van den Reuzensteen".
Somstijds nog, zoo hoord' ik zeggen,
Zag men langs den heuvelrand
Ellert door de heide dwalen,
't Bloed'rig hoofd nog in zijn hand.
Dat is 't sprookje van de iiei
Van de Reuzenkei.
ELLAM.