LXIX
was winter en telkens zagen we onzen Gouverneur
weer als van oudsen wie denkt dan aan de
broosheid van menschenbestaan
Een heel kort ziekbed, enkele lange dagen van
groote spanning en toch nog niet van angst
en toen kwam het onverbiddelijke, het onher
stelbare
In den laten avond van den 28sten Februari
werd het ons medegedeeld door den Eerste-Officier,
dat onze Gouverneur was heengegaan. Een be
klemmende stilte lag over het groote Academie
gebouw; we bespeurden den wiekslag van den
Dood meer nabij dan de meesten onzer ooit 't
gevoeld hadden: het einde was gekomen en daar
mede was alle hoop gevloden. Ontrukt was hij
aan zijn gezin, aan zijn vele vrienden en vereerders,
ontrukt ook aan ons. We hadden véél verloren,
méér verloren dan een hooggeplaatsten militairen
chefwe voelden een leegtedie niet licht zou
kunnen worden aangevuld.
Want Generaal van den Brandeler was een
waarachtig vriend van zijne cadetten. Warme
toegenegenheid koesterde hij voor ons Korps en
geen gelegenheid liet hij voorbijgaan, om dat te
uiten en ook, om dat metterdaad te toonen. Veel
en velerlei heeft hij gedaan, om het aanzien van
ons Korps te verhoogen, ons aan te moedigen, op
te wekken en ons te doordringen van een goeden
en opgewekten korpsgeest. Hij leefde met ons
mede, stelde in alles belang en leende altijd wel
willend het oor aan wie bij hem kwamen met
hunne bezwaren of wenschen.